Na onze eerdere verkenning van termen die essentieel zijn voor beginnende vastgoedinvesteerders in de UK, breiden we onze woordenschat verder uit.
- BAR (Bruto Aanvangsrendement) – Het bruto rendement op een vastgoedinvestering bij aanvang, berekend door de jaarlijkse huurinkomsten te delen door de totale investeringskosten.
- NAR (Netto Aanvangsrendement) – Het netto rendement bij aanvang, waarbij rekening wordt gehouden met de operationele kosten, door de netto huurinkomsten te delen door de totale investeringskosten.
- Compound Interest (Rente-op-rente) – Een financieel concept waarbij de rente die wordt verdiend op een investering op zijn beurt weer rente verdient, wat resulteert in een exponentiële groei over tijd.
- Overdrachtsbelasting – Een belasting die geheven wordt bij de overdracht van onroerend goed in Nederland, een percentage van de koopsom.
- VON (Vrij Op Naam) – De aankoopprijs van het vastgoed is inclusief de overdrachtsbelasting en notariskosten, zodat de koper niet voor verrassingen komt te staan.
- KK (Kosten Koper) – Duidt aan dat er bovenop de koopsom van de woning nog bijkomende kosten zijn, zoals overdrachtsbelasting en notariskosten.
- Verhuurdersvergunning – Een vergunning die vereist kan zijn in bepaalde Nederlandse gemeenten om een woning te mogen verhuren.
- WOZ-waarde – De waarde van een onroerend goed volgens de Nederlandse overheid, die gebruikt wordt voor het berekenen van belastingen.
- Cash Flow – Het netto saldo van inkomsten en uitgaven van een investering, cruciaal voor de beoordeling van de financiële gezondheid.
- Due Diligence – Het nauwgezet onderzoek dat voorafgaat aan de aankoop van vastgoed, om eventuele risico’s in kaart te brengen.
- Exit Strategy – Een strategie die vastgoedinvesteerders opstellen voor het uiteindelijke verkopen of herfinancieren van hun investering.
- Ground Rent – De vergoeding die betaald wordt door een leasehouder aan de grondeigenaar voor het gebruik van de grond.
- OPM (Other People’s Money) – Het concept van het investeren met geld van anderen, zoals het nemen van een hypotheek of andere financieringsvormen, om zo het eigen kapitaal te vermeerderen.
- Assured Shorthold Tenancy (AST) – De meest gangbare vorm van een huurovereenkomst in Engeland en Wales, die een huurder en verhuurder zekerheid biedt.
- Hefboomeffect – Het gebruik van geleend geld om het rendement op eigen vermogen te verhogen, waarmee ook het risicoprofiel van een investering stijgt.
- Service Charge – De kosten die door leasehouders worden betaald voor het onderhoud van de gemeenschappelijke delen van een gebouw.
- Void Period – Een periode waarin een verhuurde woning leegstaat en geen huurinkomsten oplevert.
- Gazumping – Het fenomeen waarbij een verkoper een hoger bod accepteert van een andere partij, nadat er al een mondelinge overeenkomst was met de eerste koper.
- Gazundering – Het verschijnsel waarbij een koper zijn bod verlaagt juist voordat de koop wordt afgerond.
- Chain Free – Een term die aangeeft dat de verkoop van een woning niet afhankelijk is van de verkoop van een andere woning door de verkoper, wat doorgaans een snellere transactie betekent.
Met deze terminologie op zak heb je een stevige basis om je weg te vinden in de vastgoedwereld. Deze termen helpen je niet alleen in het begrijpen van de vaktaal, maar ook in het nemen van weloverwogen investeringsbeslissingen. Vergeet niet dat elke term een onderdeel is van een groter geheel en het belangrijk is om het complete plaatje te zien bij het investeren in vastgoed.
